In haar in 1943 verschenen novelle 'Beneden', nu in Nederland opnieuw verschenen, vertelt de Engelse kunstenares Leonora Carrington hoe ze tijdens de oorlog een etmaal lang braakaanvallen opwekt met oranjebloesem. Ze doet dit uit onmacht, wanhoop en verdriet, maar ook om zichzelf te reinigen. Ze heeft het idee dat al het slechte van de wereld in haar maag is samengebald en eruit moet. Het is het begin van een waanidee dat enorme proporties zal aannemen. Iets in haar toch al rebelse geest weigert het spel van de maatschappij nog langer mee te spelen.
Sinds ik in de jaren tachtig op het werk van surrealistische kunstenaressen afstudeerde, ben ik in de greep van het werk van Leonora Carrington (1917 - 2011). Zowel in haar schilderijen, verhalen en beeldhouwwerken komen vreemde, mythische wezens voor die in geheimzinnige rituelen verwikkeld zijn. Geobsedeerd, duister, subversief, bizar, misschien nog het best te omschrijven als een moderne versie van het soort visioenen dat Jeroen Bosch ook uitbeeldde. Een verbeeldingskracht die me dertig jaar terug raakte, en nu nog steeds.
Mooi dus dat 'recente' uitgaven dat werk onder de aandacht brengen van een nieuw publiek. Vorig jaar publiceerde Joanna Moorhead, een achternicht, 'The Surreal Life of Leonora Carrington', een biografie. Deze maand verscheen de herziene vertaling van Nelleke van Maaren van 'Beneden', het korte verslag dat Carrington in 1943 schreef naar aanleiding van haar verblijf in een Spaanse psychiatrische inrichting.
Die opname volgt op een opeenstapeling van problemen, culminerend in de hierboven genoemde braakaanvallen en een steeds grotere verwarring en paranoia over de wereld, Hitler, haar vader.
Wat ging eraan vooraf? De vrijgevochten Carrington, geboren in een welgestelde Britse familie, trotseert de wil van haar dominante vader als ze in Londen een kunstopleiding gaat volgen. Daar ontmoet ze de Duitse surrealist Max Ernst, met wie ze een affaire begint. Carrington is 19, Ernst 46. Als Leonora's vader Max Ernst wil laten arresteren wegens het tentoonstellen van immorele kunst, lacht ze haar vader in zijn gezicht uit en vertrekt naar Parijs. Daar woont ze samen met Ernst, maar hij is getrouwd en zijn vrouw maakt hen het leven moeilijk. Het stel vertrekt naar het platteland en beleeft daar gelukkige en productieve jaren, tot de oorlog komt, Max Ernst gearresteerd wordt, en Carrington zich verliest in een psychose die, op de vlucht voor de oprukkende oorlog, uitloopt op een gedwongen opname in een Spaans ziekenhuis.
In 'Beneden' schrijft Carrington, drie jaar na dato, het verslag van die tijdelijke 'ondergang'. De novelle biedt een huiveringwekkend inkijkje in een psychose, geschreven door iemand die niet weet waar ze is. Ziekenhuis? Concentratiekamp? Een plek tussen China en Egypte in? Soms ligt ze, onder het regime van wrede atrsen, dagenlang naakt en vastgebonden op bed ('in mijn eigen vuil, urine en zweet, gekweld door muggen die met hun beten mijn lichaam misvormden'), soms mag ze onder begeleiding in de tuin wandelen, soms ondergaat ze een vreselijke epileptische aanval als gevolg van een ingespoten medicament ('ik verdween in een put... heel diep. De bodem van die put was een eeuwig stilstaan op het toppunt van angst').
Na een tijd ontmoet ze een medepatiënt die haar serieus neemt, waardoor ze ook naar hem luistert. Vanaf dat moment gaat het beter. Ze neemt van hem aan dat China en Egypte paviljoens zijn waar kranzinnigen worden verpleegd en dat ze zo snel mogelijk weg moet.
Haar ouders willen haar overbrengen naar een inrichting in Zuid-Afrika, waar ze zo ver weg is dat ze niet nog meer 'schande' over de familie kan uitroepen, maar ze weet te ontsnappen, eerst naar New York, waar ze herenigd wordt met veel surrealisten, en vervolgens naar Mexico. Ook Max Ernst ontmoet ze weer, maar hij heeft inmiddels een verhouding met de steenrijke Peggy Guggenheim. Carrington raakt over haar verliefdheid heen en Ernst wordt een vriend.
Daar stopt 'Beneden'. In Joanna Moorheads biografie over haar achternicht is te lezen hoe het haar verder is vergaan. De familieband biedt overigens weinig extra's want Moorhead houdt haar verhaal zakelijk, respectvol, zonder persoonlijke opsmuk; feitelijk juist, maar niet altijd rechtdoend aan de kleurrijke, obstinate, creatieve persoon die Carrington was.
Na haar genezing trouwt Carrington met de Mexicaanse fotograaf Chicki Weisz, die haar volledig vrijlaat: in haar kunst, in haar woonplaats (ze zal een lange periode alleen in New York wonen) en in haar liefdesleven. Waarschijnlijk is het aan die vrijheid te danken dat hun huwelijk tot aan zijn dood in 2007 standhoudt.
Een opmerkelijk feit dat de biografie blootlegt, is dat Carrington samen met de kunstenares Remedios Varo en de fotografe Kati Horna een intense vriendschap onderhoudt die de creativiteit van alle drie doet bloeien. Waren het voor de oorlog de mannelijke surrealisten die, mede dankzij hun vriendschap, in Parijs de artistieke voorhoede vormden, in Mexico zijn het na de oorlog de drie Europese vrouwen die doorgaan en in hun werk tot grote hoogtes komen, terwijl het surrealisme van de mannen uitgeblust raakt.
Carrington, die nooit haar Engelse achtergrond kon uitbannen, behaalde in Mexico niet het succes dat bijvoorbeeld de daar geboren en getogen Frida Kahlo wel ten deel viel, hoewel Carringtons werk inhoudelijk gelaagder en technisch gezien geschoolder is. De Mexicanen begrepen haar Engelse humor net zomin als de Keltische mythes waar ze in haar werk vaak op teruggrijpt. De non-conformistische Carrington zat er niet mee. Haar individualiteit en oorspronkelijkheid kleurden haar lange leven. Ze droeg de waanzin altijd met zich mee, waarvan flarden te zien zijn in de volle, spookachtige, mythische werelden die ze schilderde, maar na die ene keer viel ze er nooit meer in terug.
Vert. Nelleke van Maaren Orlando; 111 blz. €17,95.
oordeel
Huiveringwekkend inkijkje in een psychose.
Hide text